
De tranen biggelen over zijn wangen, ondanks zichzelf. Ik ken Andrzey niet anders dan dat hij de moed erin houdt en vrolijk blijft lachen. Hoe zwaar het leven ook is. Maar nu lukt hem dat niet.
Vorige week heb ik hem nog naar het ziekenhuis in Zeist gebracht, waar hij een paar flinke prikken kreeg tegen de pijn. De vorige keer hielp dat een paar weken. Op de terugweg was hij dan ook hoopvol. Hij zou weer normaal zijn tent uit kunnen komen in de ochtend, hij zou weer kunnen lopen, en hij had werk gevonden. Het leven zou daarnaast wat goedkoper zijn, omdat hij niet steeds morfien hoefde te nemen of cocaïne roken. Want paracetamol is een lachertje als je been flink gebroken is en niet goed is geheeld.
Maar vanochtend zie ik het direct aan zijn gezicht als hij aan komt lopen. Het gaat niet goed. In het ziekenhuis hebben ze de foto bestudeerd die ze van zijn rug hebben genomen. ‘Niet goed’, zegt hij, terwijl hij bewegingen maakt alsof hij wielen aanduwt. Ze denken dat hij in een rolstoel moet.
Hij wil dat niet. Onder geen beding. Hij blijft zijn hoofd schudden. ‘Catastrofe. It’s life. Life is life.’
Ik kan hem alleen nog een keer omhelzen en hem een paar kranten meegeven om te verkopen. Dat breekt mijn hart.